In de avond van 24 juli stak een groep extreemrechtse Grieken enkele Turkse vlaggen in brand. De extremisten kwamen samen in Thessaloniki om te protesteren tegen de Turkse beslissing om van de Hagia Sophia in Istanboel opnieuw een moskee te maken.
Een eerste vlag werd in brand gestoken bij de Agia-Sofiakerk. Van daar vertrok de betoging richting het Turkse consulaat in Thessaloniki. Tijdens de mars hielden de betogers spandoeken omhoog met de tekst “Voor thuisland, voor natie en voor het orthodoxe christendom”.
Aan het consulaat werden ze tegengehouden door veiligheidsdiensten, dus besloten ze daar de tweede vlag in brand te steken, terwijl ze slogans scandeerden en het Griekse volkslied zongen.
Naast een moskee is de Hagia Sophia ook 1 van de populairste toeristische trekpleisters in Istanboel en Turkije, voor zowel binnenlandse als buitenlandse toeristen. In 1985 werd het bouwwerk op de Unesco-werelderfgoedlijst geplaatst.
Tot aan de verovering van Constantinopel (Istanboel) in 1453 was het gedurende 916 jaar een kathedraal. Daarna was het voor de eerste keer een moskee, tot 1934. De volgende 86 jaar was het een museum.
In die laatste periode pleitten verschillende Turkse leiders, waaronder huidig president Recep Tayyip Erdoğan, ervoor om weer erediensten toe te laten in het monument.
Eerder deze maand vernietigde de Turkse raad van state het decreet uit 1934 waarin bepaald werd dat het bouwwerk voortaan een museum zou zijn. Dat effende het pad voor een nieuwe omvorming tot moskee.
De Turkse dienst voor Religieuze Zaken krijgt de bevoegdheid over de Hagia Sophia. Het ministerie van Cultuur en Toerisme wordt verantwoordelijk voor de restauratie en krijgt de bevoegdheid om ervoor te zorgen dat alle kunstschatten bewaard blijven.
Alle toeristen mogen het architecturale wonder gratis blijven betreden.