De vrouw, alleen gekend als ES in de rechtszaak, had seminaries gehouden over de islam in 2008 en 2009 voor de extreemrechtse FPO. Ze sprak over het huwelijk van de profeet met zijn vrouw Aisha, toen een kind, en impliceerde dat hij een pedofiel was.
Een Oostenrijkse rechtbank veroordeelde haar voor het minachten van religieuze doctrines in 2011 en legde haar een boete van 480 euro op. De veroordeling werd in hoger beroep gehandhaafd.
Toepassingsgebied van de vrijheid
Het hof vond dat “de verklaringen van de eiseres waarschijnlijk gerechtvaardigde verontwaardiging bij moslims zouden opgewekt hebben” en “een veralgemening zonder feitelijke grond uitmaakten”. Het EHRM zei dat de opmerkingen van de vrouw niet onder het toepassingsgebied van de vrijheid van uitdrukking kunnen vallen.
De verklaringen van ES werden niet op een neutrale manier verwoord om een objectieve bijdrage te leveren aan het publiek debat rond kindhuwelijken, gaat het hof verder. De opgelegde boete was gematigd en kan derhalve niet als disproportioneel beschouwd worden.
Pedofilie en kindhuwelijken
De Oostenrijkse rechtbanken hadden een onderscheid gemaakt tussen pedofilie en kindhuwelijken, wat ook in het historische Europa een algemene praktijk was bij adellijke families. Het EHRM benadrukte ook dat het de betwiste uitspraken kwalificeerde als “een beledigende aanval op de profeet van de islam, wat vooroordelen kan opwekken en de religieuze vrede in het gedrang brengt.”
Historische context
Het hof merkte op dat de Oostenrijkse rechtbanken in hun beoordeling vaststelden dat ES waardeoordelen die gedeeltelijk berustten op onware feiten, maakte en geen aandacht had voor enige historische context.
Religieuze overtuigingen moeten onderworpen kunnen worden aan kritiek en ontkenning, gaat het EHRM verder, maar wanneer uitspraken over religies verder gaan dan kritische ontkenning en waarschijnlijk religieuze intolerantie opwekken, kunnen staten proportionele, beperkende maatregelen nemen.