Een klacht over het constitutionele referendum van 16 april werd als “onacceptabel” bevonden. De klacht werd ingediend door de oppositiepartij CHP (Republikeinse Volkspartij) aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (ECHR). De klacht werd ingediend op 4 juli.
Volgens een mededeling van de ECHR beargumenteerde de CHP dat het referendum plaatsgevonden had onder ongunstige en ondemocratische omstandigheden.
“Referenda worden in tegenstelling tot verkiezingen, niet gehouden met redelijke intervallen. De reden daarvoor is dat in de meeste of zelfs alle gevallen, ze een systeem zijn om de opinie van het volk te weten te komen over een onderwerp dat geen terugkerend thema is. Het constitutionele referendum is dat ook niet in dit geval. Daarnaast, en belangrijk op te merken, zijn referenda meestal niet georganiseerd om burgers te verkiezen tot een bepaalde post, aangezien een verkiezing de bevolking de mogelijkheid geeft om louter de legislatuur te kiezen. In het huidige geval heeft de Turkse bevolking duidelijk niet gekozen voor een specifieke persoon of personen voor een legislatieve post of meerdere posten,” aldus het gerecht.
Vergroting uitvoerende macht president
De hervorming die werd doorgevoerd in april zorgt ervoor dat de uitvoerende macht van de president vergroot wordt en dat de president ook banden mag behouden met een bepaalde politieke partij.
De andere grote verandering zorgt voor een verlaging van de minimumleeftijd van wetgevers van 25 jaar naar 18 jaar. Daarmee wordt het aantal parlementaire zetels vergroot van 550 naar 600. Militaire gerechtshoven worden gesloten en er worden om de vijf jaar parlementaire en presidentiële verkiezingen gehouden op dezelfde dag.
De volgende verkiezing volgens deze regeling zal worden gehouden in november 2019.