Twee vooraanstaande Nederlandse internationaal juristen begrijpen de Turkse frustraties maar ze achten de claims kansloos. Inzake Cyprus staat Turkije hoe dan ook alleen. Dat schrijft NRC Handelsblad.
Het is al lang een bron van frustratie voor de Turken dat ze volgens het gangbare internationaal recht maar beperkt aanspraak kunnen maken op delen van de Middellandse Zee.
Veel minder dan de kleinere Griekse buur, die door het bezit van vrijwel alle eilanden in de Egeïsche Zee feitelijk het alleenrecht heeft over die wateren.
Het Turkse ongenoegen is alleen maar toegenomen nu er, vooral in de oostelijke Middellandse Zee, met moderne technologie meer olie en gas uit de zeebodem gewonnen kunnen worden dan vroeger.
Turkije probeerde hieraan een mouw te passen door eenzijdig een grote exclusieve economische zone rond Cyprus te claimen die bijna het hele eiland omringt.
Eind vorig jaar deed het iets soortgelijks via een akkoord met de ook door de VN erkende Libische regering van premier Fayez al-Serraj.
Het verdrag deelde de strook zee tussen beide landen in tweeën, met voorbijgaan van de rechten die Griekenland door de ligging van het naburige eiland Kreta op delen van de zone kan doen gelden.
Twee vooraanstaande Nederlandse internationaal juristen begrijpen de Turkse frustraties maar ze achten de claims uit juridisch oogpunt kansloos.
Alex Oude Elferink, hoogleraar internationaal recht van de zee in Utrecht, legt uit dat er bij de afbakening van territoriale zee (maximaal 12 zeemijl uit de kust) en exclusieve economische zones (tot 200 zeemijl uit de kust) tussen aangrenzende landen gewoonlijk eerst een zogeheten equidistantielijn wordt getrokken.
Daarbij wordt een gelijke afstand tot de kust van beide staten aangehouden. „Vervolgens wordt er gekeken of er omstandigheden zijn die ook moeten worden meegewogen, bij voorbeeld of sommige kleinere eilanden niet meegenomen zouden moeten worden bij de equidistantielijn.
Daarna wordt gekeken of de voorgestelde verdeling billijk is voor beide staten. Daarbij wordt gelet op de lengte van de kustlijn van staten, niet op de landmassa achter die kustlijn.”
Turkije betoogt dat het controle over een groter deel van de Egeïsche Zee moet krijgen op grond van een factor die juridisch ook mee kan wegen: zijn continentaal plat. Die term slaat op het gebied dat vanaf het vasteland onder de zeebodem geleidelijk afloopt.
Op grond daarvan kunnen staten een stuk zee claimen en daar economische activiteiten ontplooien. Soms voelen staten zich misdeeld en proberen ze alsnog een grotere zone te krijgen.
Maar bij dergelijke claims in de Egeïsche Zee zitten de talrijke Griekse eilanden – elk in principe met recht op territoriale zee van 12 zeemijl breed – de Turken in de weg.
„Het is heel zuur voor de Turken”, zegt Nico Schrijver, hoogleraar internationaal recht in Leiden, „maar die regels gelden inmiddels als internationaal gewoonterecht. Als Turkije de huidige verdeling zou aanvechten voor internationale rechtsinstanties als het Internationaal Gerechtshof of het zeerechttribunaal in Hamburg, zouden ze volgens mij geen kans maken.”
Dat Turkije geen partij is bij het VN-verdrag inzake het recht van de zee, staat daaraan volgens Schrijver niet in de weg.
Inzake Cyprus staat Turkije alleen, als enige bij de VN aangesloten staat die de Republiek Cyprus niet erkent. Noord-Cyprus wordt door niemand anders ter wereld erkend.
De EU heeft Turkije gedreigd met sancties als het economische activiteiten ontplooit in de exclusieve economische zone van Cyprus.