Ekrem İmamoğlu, de 48-jarige politicus die onlangs de partij van president Recep Tayyip Erdoğan versloeg bij de burgemeestersverkiezingen in Istanbul, staat bekend om zijn vriendelijkheid.

Ekrem İmamoğlu

Maar maandagavond was mijnheer İmamoğlu woedend. Er had zich een grote menigte verzameld in Beylikduzu, het district waar hij woont. Hij had de mouwen van zijn t-shirt opgestroopt en stak zijn wijsvinger in de lucht terwijl hij sprak: “Er zijn mensen die de waardigheid willen wegnemen van onze Republiek, dit land, deze stad, onder hun eigen voeten,” schreeuwde hij. “Maar wij, 82 miljoen mensen, zullen niet toelaten dat een handjevol onverlaten de vloer aanveegt met onze waarden!”

Die dag had de Hoge Raad voor de Verkiezingen de verkiezingsuitslag, die zo’n memorabele overwinning waren geworden voor İmamoğlu, nietig verklaard. In de weken na de stembusgang op 31 maart had Erdoğans Partij voor Rechtvardigheid en Ontwikkeling, die voor het eerst in 25 jaar de controle over Istanbul uit handen moest geven, alles uit de kast gehaald om een hertelling van de stemmen te bekomen. Zo hoopten ze de nauwe kloof tussen İmamoğlu en hun eigen kaniddaat te dichten.

Toen dat niet werkte, vroeg de partij om nieuwe verkiezingen uit te schrijven, met als argument dat clandestiene organisaties de verkiezingen gesaboteerd hadden. Een maand geleden beweerde de woordvoerder van de partij dat de vijanden van Turkije de val van Istanbul hadden voorbereid. De vraag die iedereen bezighield, was of Erdoğan ‘Istanbul zou opgeven’. Dat deed hij niet.

Nieuw hoofdstuk

In een land waar de instellingen van de staat intact zijn, zou de oppositie onder hun toeziend oog vloeken en een nieuwe campagne voorbereiden. Maar Turkije is niet zo’n land. De beslissing van de verkiezingsraad stelt de integriteit van het democratisch proces in vraag. Een gevaarlijk nieuw hoofdstuk is begonnen.

Je kan de geschiedenis van de republiek Turkije zien als een strijd tussen twee antagonistische krachten: de politici versus de bureaucratische oligarchie, bestaande uit topambtenaren, militaire generaals en rechters. De bureaucratische oligarchie tekende het kader uit van wat als aanvaardbare politiek beschouwd kan worden; de politici moesten binnen die lijntjes kleuren.

Als politici van de foute soort – islamisten, communisten, Koerdische nationalisten – het boekje van het ‘aanvaardbare’ te buiten gingen, konden ze zich verwachten aan gerechtelijke stappen, zoals een verbod op hun partij. Als ze toch standhielden, en als een gevaar voor de integriteit van het systeem gezien werden, kwam er een militaire staatsgreep.

Op die manier ontwikkelde zich een patroon. Politici probeerden de grenzen te verleggen; rechters en generaals werkten dat tegen en maakten uiteindelijk schoon schip met een staatsgreep. De Turken hoopten dat deze vorm van democratie uiteindelijk tot een evenwicht zou leiden.

Als opkomend islamitisch politicus onderscheidde Erdoğan zichzelf met een opvallend heldere beschrijving van dit patroon. Volgens hem was het leven een epische strijd tussen de “nationale wil,” belichaamd door conservatieve islamitische politici, en de “zogenaamde elites” uit de zakenwereld en de bureaucratie. Hij werd steeds populairder door enorm de nadruk te leggen op dit narratief en tegelijk in te zetten op sociale voorzieningen, infrastructuur en economische groei.

Erdogan in het jaar 1994

Hij kreeg 25 procent van de stemmen bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1994 en werd burgemeester. Vervolgens kreeg hij 34 procent van de nationale stemmen in 2002, waardoor zijn nieuw opgerichte partij de regering kon vormen. Hij haalde 47 procent bij de nationale verkiezingen van 2007 en werd herverkozen als eerste minister. En in 2011 haalde hij 50 procent van de stemmen en een derde termijn als premier.

Tegen halfweg de jaren 2010 was Erdoğan zo machtig geworden dat hij dat oude patroon van strijd en onderhandelingen tussen de bureaucratische oligarchie en de verkozen politici kon doorbreken. De rechters en generaals konden hem niet langer kortwieken of afzetten.

Maar Erdoğan leidde het land niet naar een systeem waar deze figuren loyaal waren aan de Grondwet. Nee, hij zorgde ervoor dat ze gebonden werden aan hem en zijn partij. “Het lot van Turkije en het lot van de Partij voor Rechtvaardigheid en Ontwikkeling zijn één geworden,” verklaarde Erdoğan in 2017.

Erdoğan bepaalt nu zelf de regels van het spel, terwijl hij een speler is. Hij voert campagne met geld van de regering, vaardigt wetten uit tegen de oppositie en zorgt ervoor dat mediagroepen, zowel private als publieke, ten dienste van hem staan. Hij heeft van de verkiezingspolitiek een voetbalspel gemaakt, waarin het winnende team meerdere doelpunten scoort en er dan voor zorgt dat zijn tegenstander zware lasten moet dragen.

Maar tot nu toe was Erdoğan nog niet tussengekomen in het verloop van verkiezingen. De stembus was heilig voor hem. Zo lang er aan de verkiezingen niet geraakt werd, kon de oppositie hopen dat één van hen ooit het tij zou keren. Daarom is de beslissing om nieuwe verkiezingen uit te schrijven in Istanbul een kritiek punt in de geschiedenis van het land. Het team dat de lasten draagt, heeft eigenlijk gescoord, maar de winnaars namen de rol van scheidsrechter over en oordeelden dat het doelpunt niet telde.

Het kan vreemd lijken dat Erdoğan bezig is het politieke systeem te ondermijnen dat hem van een eenvoudige straatjongen uit Istanbul tot president van de republiek heeft gemaakt.
Blijkbaar denkt Erdoğan dat wanneer hij, verkiezing na verkiezing, de oppositiepartijen verslaat, zij uiteindelijk zullen verdwijnen en dan kan hij zijn achterban uitbreiden tot meer dan de helft van de bevolking. In dat scenario zouden de verkiezingen op termijn gereduceerd worden tot een rituele herbevestiging van het vertrouwen in de staat, eerder dan een keuze tussen verschillende levensvatbare alternatieven.

Erdoğan bewondert de Russische president Vladimir Poetin, die 77 procent haalde bij verkiezingen vorig jaar. Als hij ook op zulke resultaten uit is, impliceert dat een Poetineske graad van repressie en de status van paria op internationaal niveau.

Erdoğan heeft het oud patroon van de Turkse politiek doorbroken en misschien een nieuw patroon gecreëerd. Politiek gaat niet langer over het verdedigen van een ideologie of beleidspositie, maar over de verdediger van “het volk” te zijn tegenover bepaalde andere machten.

Erdoğan startte zijn politieke carrière als een vrome moslim, aan de foute kant van het politieke spectrum dus. Nu behoort hij tot het establishment, en dus zal hij mettertijd onvermijdelijk minder populair worden. De jonge oppositieleider İmamoğlu overstijgt met gemak de tweedeling religieus-seculier van Erdoğans generatie. Hij krijgt steun zowel van pelgrims in Mekka als van de punkrockster Gökhan Özoğuz.

Kiezers zien perspectief in İmamoğlu. Elke misstap of ongeluk dat Erdoğans regering treft – van de economie tot het buitenlands beleid – doet İmamoğlu’s populariteit toenemen. Hij is de perfecte tegenstander, gecreëerd door Erdoğan zelf.

Erdoğan heeft zijn leven gewijd aan het meedogenloos uitbreiden van de politieke invloedssfeer, en heeft de bureaucratie bij die invloedssfeer ingelijfd. Maar wat als die politieke invloedssfeer zich tegen hem keert?

Selim Koru is analist aan het Onderzoeksinstituut voor Economisch Beleid in Ankara en tevens verbonden aan het Onderzoeksinstituut voor Buitenlands Beleid.

New York Times

S.V.R.